Geschreven bij Uitblinkers
" Sie liebt dich yeah, yeah, yeah... "
Wat maakte de Beatles zo ongelofelijk succesvol, terwijl er zat andere bandjes waren waar we nooit wat van hoorden? Talent? Ja natuurlijk. Maar met talent alleen waren ze er nooit gekomen. Wat is er zo bijzonder aan Bill Gates, Canadese hockeyspelers, Robert Oppenheimer? Kunnen wij doen wat zij deden, en net zo succesvol worden? Nee. Een combinatie van talent of IQ, heel veel, maar dan ook heel veel oefenen, toevalligheden, het land waar je bent geboren en het gezin waar je opgroeide, de economie....alles werkt samen om van ons een succes te maken, of ons gewoon middelmatig te laten blijven.
Het zal wel onderdeel van een MLC zijn, je af te vragen waarom je bent geworden wat je bent, een beetje gewoon, en niet een tweede Bill Gates, of Paul, Ringo, John of George. Of gewoon stinkend rijk. Of op een andere manier heel bijzonder.
Het boek begint met een dorpje in de US waar veel Italiaanse immigranten wonen, die uitzonderlijk gezond zijn. En het eindigt met een analyse van de Koreaanse vliegtuigrampen, die uitzonderlijk frequent waren. En tussen die hoofdstukken in komen ook de Beatles voorbij.
Johm Lennon en Paul McCartney begonnen in 1957 samen te spelen. In 1960 waren ze nog een worstelende middelbare school rockband. In 1964 veroverden ze de US. In de periode 1960 – 1964 gebeurde er iets: de eigenaar van een stripteaseclub in Hamburg bedacht dat hij klanten kon lokken door non-stop rockmuziek te laten spelen. Hij ging naar Londen om wat bands te zoeken, kwam in Soho een man uit Liverpool tegen die wat bandjes kon regelen en voor ze het wisten speelde de Beatles in Hamburg, erg aantrekkelijk door de grote hoeveelheden drank en sex die ze kregen. Maar daar moesten ze wel wat voor doen: non-stop spelen, vijf tot acht uur lang. Ze deden 1200 live optredens in die 4 jaar, en konden alles spelen wat je kunt bedenken. Toeval, een kans grijpen en heel veel oefenen.
Bill Gates was vroegrijp en verveelde zich stierlijk op de openbare school. Hij werd naar een particuliere school gestuurd, waar in zijn tweede jaar een computerclub werd gestart. Dat was in 1968, en dus vrij bizar. Uit de jaarlijkse rommelmarkt bleef 3000 dollar over, en daarvoor werd een hypermoderne (in 1968 dan) timeshareterminal gekocht die een directe verbinding had met een mainframe. En Bill begon met programmeren. En de computerclub werd gevraagd om voor een bedrijfje software programma’s te testen, in ruil voor nog meer tijd op het mainframe. In zeven maanden in 1971 besteedde Bill 1600 uur aan progammeren. Toen Bill Gates startte met zijn eigen bedrijf had hij 7 jaar vrijwel onafgebroken geprogrammeerd. Toeval, kansen grijpen en heel veel oefenen.
Gladwell gaat darna in op de invloed die opvoeding en economie hebben op toeval, en de mogelijkheid de kansen te grijpen. Als in 1968 een paar honderd 13-jarige jongetjes de kans hadden gekregen om op een computer te oefenen, was Bill Gates niet zo succesvol geweest. Maar hij was vrijwel de enige. En kwam uit een milieu waarin eigen initiatief werd gestimuleerd.
Nu dan even over de Koreaanse piloten en hun hoge percentage ongelukken. Waren zij dommer of minder getraind dan de westerse piloten? Nee. Dit kwam door cultuurverschillen. In Korea was het “not-done” om autoriteiten tegen te spreken. Dat had tot gevolg dat de piloten niet protesteerden toe ze door (Amerikaanse) verkeersleiders nog een rondje boven het vliegveld moesten cirkelen, terwijl ze vrijwel zonder brandstof zaten. Maar ook in andere omstandigheden, waarbij de co-piloot de gezagvoerder niet, of te laat, corrigeerde bij oordeelsfouten. En het vliegtuig tegen een berg vloog. Toeval, een opeenstapeling van probleempjes, en cultuur.